We lichtten eerder al toe dat het interessant kan zijn om een keuzebeding in te lassen in een huwelijksovereenkomst (lees hier). Het keuzebeding laat echtgenoten met kinderen immers toe om het gemeenschappelijk vermogen bij overlijden van één van de echtgenoten – die dan normaal in twee wordt gedeeld – voor een groter of kleiner deel naar de langstlevende echtgenoot te laten doorvloeien.1 2 Kort gesteld heeft de langstlevende echtgenoot meer keuzevrijheid op het ogenblik van het overlijden van de andere echtgenoot, en kan rekening houden met de dan bestaande financiële toestand, leeftijd, specifieke noden binnen het gezin en andere omstandigheden.
Aantrekkelijke tool voor successieplanning
Ook fiscaal werd men vaak geïnspireerd om een keuzebeding op te nemen, en wel door een (optionele) last toe te voegen. De langstlevende echtgenoot kan dan welbepaalde goederen en schulden kiezen om in zijn/haar kavel (de helft van de huwgemeenschap) op te nemen doch is, zo de waarde van de door de langstlevende echtgenoot samengestelde kavel de waarde van zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen overtreft, een opleg verschuldigd. De betaling van deze opleg is anderzijds niet opeisbaar zolang de langstlevende echtgenoot vruchtgebruik uitoefent op de nalatenschap, dus tot aan zijn/haar overlijden.
Anders gezegd: de betaling van de opleg vormt een schuld die valt binnen de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot. Of nog anders: de kinderen ontvangen bij het overlijden van de eerste ouder een schuldvordering op de overlevende ouder waarop weldegelijk erfbelasting dient te worden voldaan hoewel ze het erfdeel nog niet hebben ontvangen.
Bijvoorbeeld: de ouders bezitten samen – in de huwgemeenschap – een woning met huisraad. Is niets voorzien, dan zullen de kinderen de helft van deze woning in naakt eigendom ontvangen. De langstlevende echtgenoot ontvangt de (zijn/haar) helft, alsook vruchtgebruik op het deel van de kinderen. Deze situatie kan al eens onwenselijk zijn, bijvoorbeeld omdat ieders toestemming vereist is voor een eventuele verkoop van de woning.
Lassen de ouders voordien een keuzebeding in, dan kan de langstlevende de woning in zijn geheel vererven bij het overlijden van de andere echtgenoot, doch onder de last van een opleg ten belope van de helft van de waarde van de woning. Die opleg zal anderzijds pas verschuldigd zijn wanneer de overlevende echtgenoot ook komt te overlijden.
Voor wat betreft de te betalen erfbelastingen betekent dat het volgende:
De langstlevende echtgenoot ontvangt in ieder geval zijn/haar helft van de huwgemeenschap zonder dat daarop rechten worden geheven;
Hij of zij ontvangt ook de andere helft (geheel of ten dele) zonder dat daarop erfbelastingen moeten worden betaald want de langstlevende echtgenoot ontvangt juridisch-technisch niet meer dan de helft van de huwgemeenschap: wat bijkomend wordt ontvangen wordt geneutraliseerd met een verschuldigde opleg van dezelfde waarde. Bijgevolg speelt de fictie van art. 2.7.1.0.4 V.C.F. niet3, en is door de langstlevende echtgenoot geen bijkomende erfbelasting verschuldigd. Die moet wél worden voldaan door de kinderen hoewel ze het erfdeel nog niet hebben ontvangen.
En hierin schuilt het fiscaal voordeel. Krijgt een echtgenoot meer dan de huwgemeenschap, dan wordt dat gedeelte normaalgezien twee keer wordt belast: eens bij de overgang naar de langstlevende echtgenoot, en eens bij overgang naar de kinderen. Voorziet men anderzijds de (optionele) last, dan wordt de huwgemeenschap maar één keer belast:
De eerste helft bij het overlijden van de eerste ouder (ondanks dat die geheel of ten dele nog wordt genoten door de langstlevende echtgenoot), en;
De tweede helft bij het overlijden van de andere ouder, zijnde dus zijn/haar helft in de huwgemeenschap die bij overlijden van de eerste ouder nog niet werd belast.
Achterdeurtje toe
De wetgever acht dit gebruik een misbruik, en met het decreet van 8 december 2017 wordt aan de (optionele) last in een keuzebeding tussen echtgenoten dus definitief een einde gesteld. Artikel 2.7.3.2.14 V.C.F. stelt zo uitdrukkelijk: “Voor de inning van het successierecht worden andere schuldvorderingen dan de schuldvorderingen vermeld in artikel 2.7.3.2.7, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel, niet in aanmerking genomen”.
En daarmee zijn we terug bij af. Hoewel de burgerrechtelijke voordelen voor een keuzebeding overeind (en aantrekkelijk) blijven, is er fiscaal geen voordeel meer. De schuld van de langstlevende, zijnde de opleg of last, is niet meer aftrekbaar als passief van de nalatenschap en wordt dus meteen belast. En wanneer ze op een later tijdstip – tenzij ze is opgesoupeerd – dan in de nalatenschap van die echtgenoot valt, zal ze voor een twee keer aan de kassa van de Vlaamse fiscus passeren.
1 Over de andere helft krijgt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik, de kinderen elk voor een breukdeel het naakte eigendom.
2 Alternatieven voor een keuzebeding zijn een clausule van ongelijke verdeling (om andere breukdelen aan de langstlevende te laten tegemoetkomen), een verblijvingsbeding (waarbij de gehele gemeenschap aan de langstlevende echtgenoot toekomt) of een beding van voorafname (die toelaat vóór de verdeling van de huwgemeenschap bepaalde zaken, bv. de gezinswoning inclusief volledige huisraad, uit te kiezen die dan aan te langstlevende echtgenoot toekomen).
3 De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.